DAKLOZE VETERANEN
Tientallen veteranen met psychische nood dakloos –hulp defensie schiet tekort
In Nederland leven tientallen veteranen op straat of in de daklozenopvang. Na terugkeer van hun militaire missies in het buitenland hebben zich bij hen ernstige psychische problemen geopenbaard, waarmee ze niet adequaat worden geholpen. Dat blijkt uit gesprekken met hulpverleners, advocaten, veteranen en het Leger des Heils.
Na signalen van Defensie hield het Leger des Heils onlangs een inventarisatie onder medewerkers om dakloze ex-militairen beter in beeld te krijgen. Van de 100 hulpverleners kenden er 49 veteranen die bij de organisatie over de vloer kwamen. ‘We vermoeden dat het werkelijke aantal in de honderden loopt’, zegt directielid kapitein Harm Slomp. Het Leger des Heils ontwikkelt nu beleid gericht op veteranen.
Volgens advocaat Vincent Dolderman, die met zijn kantoor tussen de 600 en 700 veteranen vertegenwoordigt, is het tijd dat er zicht komt op de omvang van de groep oud-militairen die dakloos zijn. ‘Bij ptss horen vermijding en forse psychische klachten. Als er dan ook nog problemen in het huwelijk, schulden en contact met justitie bijkomen, is vaak de reactie: ik smeer ’m, ik wil met rust gelaten worden. Instanties verliezen alle connecties met die mensen. Maar juist die veteranen hebben hulp nodig.’
Defensie heeft een uitgebreid netwerk van zorginstellingen voor veteranen in psychische nood. Maar juist de ernstige gevallen worden daar niet bereikt, zegt jurist Ferre van de Nadort. ‘De hulp is prima als je zelfredzaam bent. Maar dat zijn deze jongens niet. Alleen al de bureaucratie die op hen wordt losgelaten; die is onvoorstelbaar.’ Van de Nadort zegt honderd veteranen met ptss bij te staan die er zeer ernstig aan toe zijn. Meer dan twintig van hen leven op straat of in de opvang, stelt hij.
Minister Ank Bijleveld van Defensie erkent dat er veteranen zijn met wie het niet goed gaat. ‘Het is bekend dat er een kleine groep veteranen is bij wie de zorg niet aanslaat of die zorg mijden. Het welzijn van deze groep trekken wij ons aan.’ Volgens haar is deze groep niet in kaart te brengen. ‘Ik onderschrijf de bijzondere zorgplicht van defensie, maar daarvoor moeten zij wel in beeld zijn. Dat betekent ook: in beeld willen zijn.’ Ze vindt dat de veteraan hier ook zelf een verantwoordelijkheid in heeft.
Het Veteraneninstituut zegt namens defensie er alles aan te doen hen te vinden. ‘We bezoeken inloophuizen en reunies, hebben contact met politie en het Leger des Heils’, aldus Martin Elands, hoofd kennis en onderzoek. Sinds vorig jaar gaat een speciaal team af op extreme situaties. In een jaar werden negentig ‘aandachtmijders’ gevonden. Dertig zitten er inmiddels weer in het zorgcircuit, dertig anderen weigerden contact. Bij de rest loopt dit nog.
Advocaat Dolderman noemt het ‘te gek voor woorden’ dat er veteranen in het bos leven of naar het Leger des Heils moeten. ‘Dat is niet de plek waar ze zouden moeten aankloppen. Dat is bij defensie.’
In Nederland bestaat slechts één kleine instelling met langdurige opvang voor veteranen die vastlopen: Thuisbasis Veteranen. De Volkskrant liep vijf dagen mee bij de instelling, die niet wordt gefinancierd door defensie. Minister Bijleveld noemt de verhalen van de veteranen daar ‘aangrijpend’.
Bovenstaande artikel is te vinden via De Volkskrant, wordt hier geplaatst omdat het dan in drie talen gelezen kan worden:
Het advocatencollectief die het dossier van de KNIL Ambonezen begeleidt zijn van de volgende advocatenkantoren; Cleerding & Hamer Advocaten te Amsterdam – Mr. Michael Ruperti / Dolderman Letselschade Advocaten te Utrecht – Mr. Vincent Dolderman !
Op de foto’s zitten rechten op van fotograaf Linelle Deunk
Op de Thuisbasis Veteranen hoeven bewoners niets uit te leggen over hun pijn: ‘Wij doen hier iets dat defensie blijkbaar niet kan’
Normaal functioneren gaat niet meer, bij defensie vinden ze weinig steun. De Thuisbasis Veteranen vangt zwaar getraumatiseerde militairen op die nergens anders terechtkunnen. Maud Effting en Willem Feenstra brachten vijf dagen met hen door.
Als veteraan Rob ’s ochtends vroeg door de eetkamer in Eelde loopt, is het altijd weer een verrassing wie hij zal aantreffen. De dagen zijn voor de meesten hier niet het grootste probleem, die zijn voorspelbaar. Het gevaar schuilt in de verrassing. In de nacht.
Als het donker is, hoort hij de geluiden. Scherpe uithalen van gehuil, slaande deuren, paniekerige stemmen die praten met dubbele tong van de alcohol. Het went nooit, de gekte van de nacht.
De schade maakt hij ’s ochtends op, als hij door de gang naar buiten loopt, waar hij zijn hond Simba – een Duitse herder ter grootte van een kalf – uit de oude geitenstal haalt. Dan ziet hij welke soldaten de nacht goed zijn doorgekomen, en welke niet.
In de biljartkamer beneden posteert hij zich daarna op de felrode bank. Daar kijkt hij op zijn telefoon filmpjes over politiek en internationale conflicten. Of volgt hij de bewegingen van zijn dochters op Instagram en Facebook. Hun namen staan met zwarte letters in zijn nek gegrift. Elke donderdag gaat hij samen met Simba naar ze toe. ‘Voor hen wil ik voorwaarts gaan’, zegt hij.
Soms denkt hij aan zijn verzetsdaad van een aantal jaar geleden:
)p Veteranendag stal hij een pantservoertuig van de militaire basis. Hij ging op weg naar de Hofvijver in Den Haag om politici te laten weten dat ze beter met hun veteranen moesten omgaan.
Nu zit hij hier en houdt hij zichzelf zo veel mogelijk bezig. Hij haalt boodschappen in het dorp, loopt een rondje met Simba of maakt de plekken in het huis schoon waar hij veel komt – een overblijfsel van zijn legerdiscipline. De rest van de tijd slijt hij op zijn bank. Tot hij weer naar boven gaat, en de nacht opnieuw begint.
Thuisbasis Veteranen
Wie de snelweg A28 tussen Groningen en Assen verlaat ter hoogte van vliegveld Groningen Airport, en meteen na de landingsbaan rechtsaf het bos inslaat, ziet al snel een groot wit bord: ‘Verboden toegang, GEVAARLIJK, bewaking met honden.’ Daarnaast staat een militair wachthokje. Een smal weggetje door het struikgewas leidt naar een pleintje met daaraan twee gebouwen die nog het meest weg hebben van een boerderij. In de vlaggemast hangt de Nederlandse vlag.
Hier, aan voet van de start- en landingsbaan van het vliegveld, wonen dertien mannen die voor Nederland streden in het buitenland. Mannen die gezond vertrokken naar Libanon, Bosnië, Tsjaad, Irak en Afghanistan, waar ze de lokale bevolking probeerden te beschermen, gewonde of gedode soldaten van het slagveld haalden en soms ontsnapten aan de dood. Mannen die als gevolg daarvan nooit meer een normaal leven zullen leiden.
Dit is de Thuisbasis Veteranen, een plek waar militairen die de oorlog niet meer uit hun hoofd krijgen, beschermd kunnen wonen.
Hoewel het prachtig is, tussen de hoge bomen op Landgoed Oosterbroek, was geen van de veteranen ooit van plan hier te gaan wonen. Bijna allemaal kwamen ze hier terecht in een crisissituatie. Ze deden een zelfmoordpoging, pleegden een geweldsmisdrijf of raakten dakloos. Door defensie voelden ze zich in de steek gelaten. Ze konden nergens meer heen, behalve hier, tussen hun lotgenoten.
De Volkskrant bracht deze zomer vijf dagen door met de veteranen. Hoe leven deze mannen samen, die zichzelf soms omschrijven als tikkende tijdbommen? En komen ze hier ooit weer uit?
Sobere vertrekken, vaste routines
De muren zijn dik: 55 centimeter om precies te zijn. Dit gebouw is bestand tegen kogels en bommen. Tegen dreiging van buitenaf.
Dat dit huis er staat, is te danken aan de voormalige vijand: de Duitse luchtmacht. Die wilde haar soldaten tijdens de Tweede Wereldoorlog dicht bij vliegveld Eelde huisvesten en bouwde in 1942 twee grote, als boerderij vermomde kazernes voor de manschappen, een bunker en een tankgracht in de bossen. Beneden waren de gemeenschappelijke ruimten, boven de privéslaapkamers van de soldaten. Net als nu.
De vertrekken zijn kaal en sober, de vloer bestaat uit bruine tegels en de muren zijn wit. Her en der staan wat meubelstukken uit de kringloopwinkel – geld voor meer is er niet. Boven de eettafel hangen lampenkappen gemaakt van soldatenhelmen. Het is het werk van ‘opa’, een Libanonveteraan en een van de oudste bewoners van het huis.
In de eetzaal, de grootste kamer in Eelde, komen de oud-militairen elke dag bij elkaar. Om half een ’s middags eten ze imposante hoeveelheden brood en snacks, liefst satékroketten en gehaktballen.
‘Ja joh, stik er lekker in’, zegt ‘opa’ aan tafel tegen Tom, die zich verslikt in zijn gehaktbal. ‘Het is ook niet makkelijk hè, kauwen en slikken.’
In de eetkamer hangt een wietlucht. En hoewel niemand Rob vandaag al heeft gezien, weet iedereen dat hij op de stoep voor de stafkamer zijn dagelijkse ‘jonko’ rookt.
Het is een van de vele routines hier. Hoe futiel ook, ze zijn voor de veteranen belangrijk. Ze maken het leven overzichtelijk.
Zo is ‘opa’ (Libanon ’82) altijd aan het klussen, volgens de anderen, ‘liefst met zo veel mogelijk lawaai’. De bunker tussen de bomen heeft hij ingericht als gereedschapsruimte. Michiel (Irak ’91, Bosnië ’96) begeeft zich om vier uur ’s middags routineus naar de Blue Oyster Bar, een door de veteranen zelf gemaakt barretje in een tuinhuis op het terrein, waar hij op de barkruk helemaal rechts gaat zitten. En Marco (Bosnië ’99, Irak ’04, drie keer Afghanistan ’06, ’07 en ’09) maakt voor zonsopkomst vaak een vuur in de tuin.
‘Ik was maximaal militair’, zegt Marco aan de eettafel. ‘Ik was John Wayne keer tien.’
Hij is klein: door zijn maten werd hij ‘bemmetje’ genoemd: ‘bijna-een-meter-mannetje’. Al als kind was hij gefascineerd door het leger. Hij laat foto’s van zichzelf zien uit Irak: volgehangen met zware wapens. Op de plaatjes straalt hij. ‘Als je me vandaag vraagt of ik weer op uitzending wil’, zegt hij, ‘dan zit ik morgen daar.’
Bijna niemand weet dat hij elke ochtend om zes uur opstaat omdat hij niet meer kan slapen. Dan stookt hij een vuurtje, net als toen. Zijn donkere ogen staan alert: hij is zich altijd bewust van het gevaar. Soms denkt hij terug aan toen hij zijn vinger in Afghanistan minutenlang diep in het gat in het hoofd van een gewonde militair moest duwen.
Marco loopt naar buiten, naar de Blue Oyster Bar. Aan de muur hangt een foto van een model in minuscule bikini, op een schap staat een munitiekist en aan de kapstok hangt een mariniersuniform.
Marco weet hoe bloed ruikt. Bij zijn derde missie in Afghanistan werd hij hospik. Terwijl hij in de bar het ene na het andere biertje achterovergooit, vertelt hij over de dag dat het misging. Zijn peloton reed op een IED, een geïmproviseerde bom. ‘Door de klap werden we naar achteren geblazen’, vertelt hij. Op de radio hoorde hij het al. ‘Medics naar voren’, werd er geroepen.
‘Altijd als ik die zin hoorde’, zegt hij, ‘kreeg ik een raar gevoel in mijn maag. Nog steeds. Want het zijn je vrienden. Ik kende ze allemaal.’ Hij vertelt hoe zijn collega schreeuwde dat hij de chauffeur moest checken. ‘De boordschutter stond te kotsen. Maar die chauffeur, die had gewoon geen polsen meer.
‘Ze wilden eerst dat ik hem liet zitten, zodat de marechaussee onderzoek kon doen. Maar ik zei: what the fuck, dat gaan we niet doen. Ik kon hem daar niet zo achterlaten. Ik ben op het voertuig geklommen en heb me erin laten zakken. Toen ben ik bij de overleden man op schoot gaan zitten – of wat daar nog van over was – en ik heb een touw om zijn borst vastgemaakt. Zo hebben we hem omhooggetrokken.’
Marco pakt opnieuw een biertje uit de bar. ‘Die ochtend stond ik naast hem mijn tanden te poetsen’, zegt hij. ‘En een paar uur later stond ik zijn tanden van de grond op te rapen.’
Aan zijn missies hield hij een posttraumatische stressstoornis (ptss) over. ‘Ik ben al vanaf 2013 aan de schijterij’, zegt hij. ‘Ik voel veel spanning. Stress. En ik heb veel moeite om mijn irritaties niet te laten zien.’
Teleurgesteld
Zoals Marco vergaat het veel (oud-)militairen. Van de 110 duizend veteranen in Nederland heeft, volgens de statistieken van defensie, tussen de 1 en 2 procent een chronische vorm van ptss. Meer dan tweeduizend man wendt zich elk jaar met problemen tot het veteranenloket van defensie, bedoeld voor veteranen ‘in geestelijke nood’.
24 uur per dag kunnen veteranen bij dit Veteraneninstituut een noodnummer bellen. Indien noodzakelijk wordt de lokale crisisdienst vervolgens ingeschakeld. Bijna alle veteranen hier in Eelde hingen op een gegeven moment aan de lijn. Bijna allemaal zijn ze teleurgesteld in hoe er met hen werd omgegaan.
Aan tafel zit Michiel, een stevige man met een imposante baard. Als hospik zag hij in Irak tientallen kinderen sterven. Toen zijn eigen kinderen werden geboren, zag hij de kinderlijkjes van toen steeds vaker voor zich. Tot ze op een gegeven moment niet meer weggingen. Hij werd prikkelbaar, agressief. Hij belde de noodlijn van defensie. ‘Ik kreeg van het Veteraneninstituut te horen dat er over twee weken wel iemand kon komen’, zegt Michiel. ‘Toen heb ik een zak pillen ingenomen. Mijn vrouw heeft me gevonden.’
Een paar stoelen verder zit Maurice (51), een sergeant-majoor van de genie die in zijn eentje een levensbedreigende missie uitvoerde in Tsjaad. Hij was 26 jaar lang beroepsmilitair en liep in zijn carrière onverschrokken door conflictgebieden. Jaren later zat hij angstig in een caravan in Garderen. ‘Weet je hoeveel bier je moet drinken om alles te vergeten?’, zegt hij. ‘Ik had twee huizen, was twee keer getrouwd. Maar ik had niets meer, sliep niet meer. Mijn vader heeft wel dertig keer gebeld naar dat veteranenloket. Vaak zeiden ze dat er nog diezelfde dag iemand zou terugbellen. Dat gebeurde dan niet. Uiteindelijk kwamen we achter het bestaan van deze plek.’
‘Ik heb een pistool op mijn hoofd gezet, ik heb een overdosis heroïne genomen en ik ben naar het spoor gelopen’, zegt Johan (niet zijn echte naam), een soldaat die in Bosnië diende en kinderen voor zijn ogen neergeschoten zag worden. Ook hij slaapt nauwelijks meer. ‘Van het Veteraneninstituut kreeg ik een zorgcoördinator toegewezen. De man had een mooi verhaaltje, maar hij had geen enkel concreet idee waar ik heen kon of wat ik moest doen. Hij wenste me sterkte.’
Die avond kijken vijf oud-militairen in het huis naar het programma van Beau van Erven Dorens over veteranen. Op tv wordt mensen gevraagd over een lijn te stappen als ze weleens aan zelfmoord hebben gedacht. Vrijwel iedereen stapt naar voren.
In de kamer kijkt een veteraan in het halfdonker met opengesperde ogen naar de tv. Hij wordt steeds stiller. Hij denkt aan Bosnië, waar hij meerdere malen dacht dat hij er geweest was. Hij maakte er urenlange ritten over wegen met sluipschutters, nooit wetend wat er zou komen. In Nederland zakte hij jaren later zomaar in elkaar, voor de ogen van zijn 4-jarige zoontje. ‘Papa’, vroeg het jongetje, ‘kan ik je helpen?’
De veteraan slaat op zijn hoofd. ‘Het zit hier’, zegt hij.
Dan begint hij te huilen. Steeds harder. Een uur lang zit hij daar, terwijl hij zijn hoofd in de zwarte vacht van zijn hond verbergt.
De anderen zijn dan al weg. Vaak steunen de veteranen elkaar hier als ze het zwaar hebben. Maar vanavond is het allemaal te veel.
Een zegen en een vloek
Wie op de Thuisbasis om zich heen kijkt en niet weet waar hij is, zou kunnen denken dat hij echt op een militaire basis is beland. In de meeste soldatenkamers hangen uniformen aan de kapstok, alsof ze elk moment weer kunnen worden aangetrokken. Sommige veteranen dragen camouflagebroeken, met daarboven een legergroen shirt. Pas als je goed kijkt, zie je dat daarop geen naam van een eenheid is afgedrukt, maar de tekst ‘Thuisbasis Veteranen’.
Er zullen weinig plekken zijn waar defensie zo wordt verheerlijkt én vervloekt als hier in Eelde. Allemaal houden ze van het leven als militair, van de kameraadschap, van de spanning. Nog altijd voelen ze zich trouw aan de krijgsmacht.
Tegelijkertijd voeren ze ook allemaal een strijd met defensie. Ze voelen zich in de steek gelaten. Alsof ze gewond zijn geraakt en zijn achtergelaten.
De Thuisbasis is onderdeel van Zorggroep Perspectief, een zorgaanbieder die zich richt op mensen met psychiatrische problemen. Omdat er in Nederland niets vergelijkbaars is, komen militairen vanuit het hele land hierheen. Het opvanghuis wordt niet gefinancierd door defensie, maar via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), met behulp van de gemeenten Tynaarlo en Assen.
Voor defensie is de Thuisbasis vooral een ongemakkelijke plek. Veel bewoners zijn al jaren in een juridisch gevecht met de krijgsmacht over de vraag in welke mate hun ptss is veroorzaakt door hun werk als militair. En, daarmee samenhangend: in hoeverre defensie verantwoordelijk is voor hun levensonderhoud.
Toch stuurt defensie, hoewel ze dit huis niet financiert, soms wel militairen door, als er écht geen andere alternatieven meer zijn. Daarmee onderkent ze impliciet de noodzaak van de plek.
Vlak bij de ingang zit begeleider Erik Vels in zijn kantoor, headquarters genoemd, achter een stapel papieren. Op zijn schouder zit een kleine torenvalk. Het beestje is onlangs gekocht door de begeleiders – gewoon, omdat je soms iets bijzonders moet doen in het leven. Af en toe voert hij hem een stukje vlees.
‘Wij doen hier iets’, zegt Erik, ‘dat defensie blijkbaar niet kan.’
Erik is een van de initiatiefnemers van De Compound, een opvangplek die de voorloper was van de Thuisbasis. Hij is hulpverlener en zelf óók veteraan: hij diende in Bosnië. Hij richtte de plek op omdat hij zag dat zwaar getraumatiseerde veteranen nergens terechtkonden. In traditionele woongroepen en klinieken werden ze door gewone zorgverleners niet begrepen. En zij begrepen de zorgverleners niet. Bij defensie hoefden ze ook niet aan te kloppen.
‘Van de dertien veteranen die hier nu wonen’, zegt Erik, ‘is er geen op een normale manier gekomen.’ De een kwam rechtstreeks uit een politiecel, de ander uit de gevangenis, en weer een ander uit de gesloten afdeling van een psychiatrische instelling. Eentje werd opgevangen tussen mensen met het downsyndroom. Alle dertien kunnen ze momenteel niet meer functioneren in de maatschappij en zijn ze vrijwel alles kwijtgeraakt: familie, baan, geld, huis.
Hoewel precieze cijfers ontbreken, zijn er veel veteranen met vergelijkbare problematiek. ‘De meesten zijn zorgmijders’, zegt Erik. ‘Ze hebben zich afgezonderd van de maatschappij. Sommigen wonen op verlaten campings of zwerven door Nederland. Ze hebben de hoop op een normaal leven eigenlijk al opgegeven.’
Het zaadje voor die problemen werd gezaaid tijdens missies in het buitenland. Deze plek, in Eelde, doet gek genoeg precies daaraan denken. Het is als een militair kamp. De lange oprijlaan vormt een scheiding met de rest van de wereld. De vlaggemast op het centrale plein zorgt bij de jongens voor ‘herkenning’.
Vandaag zal Erik iedereen weer bellen: gemeenten, schuldeisers, advocaten, budgetbeheerders. Elke dag maakt hij een eindeloze tocht langs alle instanties waarmee zijn veteranen in de knoop zijn gekomen.
Het lukt de veteranen niet om hun post zelf open te maken. Laat staan te reageren. Of te gaan bellen.
‘De meesten komen niet eens door het belmenu heen’, zegt Erik. ‘Dan zit het stressniveau al tot aan het dak.’ Hij lacht, want hij weet precies hoe het gaat. Elke dag strijkt hij met liefde de flinke plooien glad die overal ontstaan. Hij kalmeert beledigde telefonisten van defensie, sust ontstemde medewerkers van het UWV, legt uit waarom de jongens weer eens niet zijn verschenen op afspraken. Onvermoeibaar verklaart hij met wie ze te maken hebben.
Natuurlijk, bijna iedereen heeft tegenwoordig weleens van ptss gehoord. Maar dat wil nog niet zeggen dat ze er bij instanties op ingesteld zijn. Bij defensie vergoeden ze nota bene het treinkaartje om naar een afspraak met een keuringsarts te komen. Erik: ‘Alsof veteranen met ernstige ptss in een rijdend stuk staal vol mensen zouden stappen waar ze niet elk moment uit kunnen.’
Langs de headquarters snelt begeleider Marijke – Afghanistan-veteraan – de trap op. Aan haar vertrouwen de veteranen bijna alles toe: ze begrijpt veel, oordeelt niet. ‘Ik ga even bij een van de jongens boven zitten’, zegt ze. ‘Hij zit midden in een paniekaanval.’ Kalm loopt ze de volledig verduisterde kamer van een veteraan binnen. In zijn la ligt een verzameling messen, op de grond gromt zijn vechthond.
Machteloos
Op zijn rode bank kijkt Rob zwijgend voor zich uit.
Voordat hij hier kwam, leefde hij afgezonderd in een tentje in de Nederlandse bossen. Soms sliep hij in schuren, in struiken, in verlaten gebouwen. Hij kwam alleen met mensen in aanraking in coffeeshops, waar hij wiet haalde om zichzelf te verdoven – een bestaan dat hij moeiteloos volhield totdat de politie zijn tent in beslag nam.
Rob gedraagt zich onopvallend, maar hij is een van de opvallendste mannen in het huis. Hij zegt weinig, maar als hij praat, is er niemand die het waagt hem tegen te spreken. Zijn ongeschoren baard, donkere ogen en tatoeages geven hem een rauwe uitstraling. Maar hij praat zacht en weloverwogen.
n 1995 werd hij als onderofficier uitgezonden naar Srebrenica. Hij zat in Dutchbat III, het bataljon dat machteloos moest toezien hoe de enclave viel die ze moesten beschermen. Luchtsteun kwam er nooit. Gevolg: een massamoord op achtduizend moslims – de ergste genocide sinds de Tweede Wereldoorlog in Europa.
Achteraf hoorde Rob pas hoe erg het was geweest. De martelingen, de executies. In Bosnië voelde hij vooral de totale machteloosheid. De onmacht omdat hij als militair zo slecht werd bewapend dat hij niet kon en mocht doen waarvoor hij was opgeleid. ‘Het blijft me eeuwig achtervolgen’, zegt hij. ‘Ze noemen het ptss, ik noem het een morele verwonding.’
Hij vecht een war at home, een oorlog in eigen land. Getraumatiseerde veteranen zijn in Nederland volgens hem veroordeeld tot strijd. ‘Je moet bewijzen dat er iets mis met je is, en dan ook nog eens dat het komt door wat je bij defensie hebt meegemaakt. Omdat er gasten zijn die het faken, zijn ze bij defensie erg wantrouwig. Dat snap ik, maar het maakt het voor mensen met echte problemen wel tot een fucking oorlog.’
Na Srebrenica raakte hij in scheiding, verloor tijdelijk het contact met zijn kinderen, kreeg schulden, sloeg zelfs zijn bejaarde vader. Uiteindelijk besloot hij dat hij met niemand meer te maken wilde hebben.
Hij vraagt het zich weleens af: moet hij soms dood en verderf zaaien om aandacht te krijgen voor zichzelf? ‘Wij militairen’, zegt hij, ‘wij zijn niet het volk dat gaat demonstreren of staken. Wij kunnen alleen op een andere manier van ons laten horen. Wij moeten een daad stellen.’
Terug naar 2014, toen hij dat deed. Op een avond knipte Rob het prikkeldraad door van het hek rond de Johannes Postkazerne in Havelte. Hij sloop naar binnen en verschanste zich in een YPR-765-pantservoertuig. Hij wachtte tot het half zes ’s ochtends was, het beste moment voor actie omdat de soldaten bij de poort dan moe zouden zijn van de nacht. Hij knoopte een doek om zijn hoofd om een helm te simuleren, startte de motor en reed rustig op de slagboom af.
‘Ik zei niets. En opeens ging de poort open. Er gebeurt daar nooit iets, ze hadden geen idee. Toen ik wegreed, had ik een grijns van oor tot oor.’
Zijn plan was simpel: hij wilde het voertuig op rupsbanden via de vluchtstrook naar Den Haag rijden, zo’n 200 kilometer verderop. Daar was op dat moment de jaarlijkse Veteranendag, een eerbetoon aan alle Nederlandse veteranen. ‘Ik wilde de Hofvijver inrijden’, zegt Rob. ‘Een statement. Een roep om aandacht voor getraumatiseerde veteranen, voor mezelf.’
Maar na 60 kilometer stopte hij: er kwam rook uit het voertuig. Hij werd aangehouden en zat twintig dagen in voorarrest. ‘Maar er kwam niemand langs om mijn verhaal te horen. Niet van defensie en ook geen journalist. Er is gewoon niemand gekomen.’
Zijn schreeuw om aandacht bracht hem uiteindelijk bij de Thuisbasis. Voor het eerst sinds jaren kreeg hij een warm gevoel. ‘Het voelt als een plek waar je op adem kunt komen. Waar mensen je willen helpen. Maar ik zie deze plek ook als een experiment.’
Wiet
‘Ja’, zegt begeleider Klaas, die in de eetkamer aan een bak yoghurt met fruit zit, ‘wij tolereren hier dus wiet.’
Klaas is een van de drie begeleiders die op doordeweekse dagen aanwezig is. Hij is een voormalig marinier met 35 jaar ervaring. Hij was betrokken bij geheime operaties, voerde talloze missies uit. Hij is een man met gemillimeterd haar die precies zegt wat hij denkt, ook als het snoeihard is. Met Klaas is het altijd lachen. Iedereen spreekt hem aan met ‘kapitein’. Hij vindt mariniers de enige mensensoort die te pruimen is en het woord ‘burgers’ spreekt hij uit alsof het gaat om iets waar hij oneindig ver van afstaat.
‘Ik ben blij dat ik dit kan doen voor de jongens’, zegt hij.
Vroeger, ja, toen zou hij geen enkele vorm van drugs hebben getolereerd. Past niet bij de discipline in het leger, en al helemaal niet bij de mariniers. Maar zijn inzichten zijn veranderd. ‘Wat moeten ze dan nemen?’, zegt hij. ‘Diazepam? Oxazepam? Valium? Weet je hoeveel kalmeringspillen sommige jongens hier per dag kregen? Door de wiet hebben die jongens veel minder medicijnen nodig.’
Hetzelfde geldt voor alcohol: ook dat wordt tot op zekere hoogte geaccepteerd. ‘Als je drinken verbiedt’, zegt begeleider Erik, ‘dan gaan ze het stiekem doen.’
Het is tekenend voor hun aanpak: er zijn regels, maar meeveren is noodzakelijk. ‘Iedereen hier is een broodje-speciaal’, zegt Erik. ‘En zo moet je ze ook behandelen.’
Zo hanteren ze hier geen strakke doelstellingen, maar is er wel een behandelplan. Om de veteranen te activeren, worden samen voornemens geformuleerd – klusjes doen, vrijwilligerswerk in een bejaardentehuis, een bijbaantje, een eigen woning – maar daar wordt geen tijdspad aan verbonden, omdat dat te veel spanning veroorzaakt.
Daaraan kleeft ook een groot nadeel: de doorstroom in het huis is minimaal. En met een maximum van vijftien veteranen – twee kamers worden nog opgeknapt – is de grens bijna bereikt. Terwijl er volgens hen nog veel jongens zoals zij rondlopen. ‘Dat is wel een zorg’, zegt Erik. ‘Er zijn in Nederland geen andere plekken als deze.’
Vooralsnog worden in Eelde de kleine stapjes gekoesterd. ‘Wij hebben hier een Bosnië-veteraan die vrijwel nooit uit zijn kamer komt’, zegt Erik. ‘Alleen ’s avonds laat hij zich soms zien. Vroeger was hij een boom van een vent, nu is hij broodmager. Tegenwoordig breng ik hem zijn avondeten. Ik zeg altijd: het enige wat ik wil, is je even zien. Forceren werkt niet. Dan krijg je stress. Ik wil niet dat hij hier straks in een boom hangt. Dat heb ik trouwens wél met hem afgesproken: dat hij dát niet doet.’
Korte lontjes
Het is vrijdagavond – de begeleiders zijn al naar huis – als het misgaat. Op de binnenplaats staat een van de veteranen met een bijl in zijn handen.
‘Ga weg’, schreeuwt hij.
Met de bijl, waarmee normaal het hout voor vuurtjes bij elkaar wordt gehakt, probeert hij een gevecht tussen twee andere veteranen te voorkomen. Er is gedronken en alle drie de militairen hebben de capaciteiten om de ander ernstig letsel te bezorgen.
De ruzie gaat over een vrouw. Een van de militairen heeft haar meegenomen naar de Blue Oyster Bar in het tuinhuis. Volgens hem maakten de anderen ongepaste opmerkingen, en dat pikt hij niet. De lontjes zijn hier kort, en soms is er even helemaal geen lontje.
‘Kóm dan’, brult de militair met de bijl.
De een vliegt de ander naar de strot, de ander haalt uit met een vuistslag. Een van de militairen stuitert met zijn hoofd op de stenen en ligt minutenlang knock-out. In het huis heeft de rest het geschreeuw inmiddels ook gehoord. Een veteraan die jaren in de gevangenis zat voor een geweldsdelict, stormt de trap af en springt zonder aarzelen tussen de mannen in.
‘Wegwezen nu’, schreeuwt hij tegen iedereen. ‘En inleveren die bijl.’
Hij is woest. Hij heeft niet jarenlang afgezien om zijn leven te beteren, om nu opnieuw in een conflict te belanden. In de dagen daarop zijn de meesten van slag en laten zich niet zien. De mannen zitten op hun kamers en komen er voorlopig niet meer uit. Ze zijn boos, angstig, gestresst – het komt in alle smaken. Alle contact is te veel. Want in het verleden hebben ze dit net iets te vaak meegemaakt: dat het geweld onvoorspelbaar werd.
Het recht om fouten te maken
Een paar dagen later zit begeleider Erik ontspannen in zijn kantoortje. Toen hij thuis werd gebeld over het gevecht, knipperde hij niet met zijn ogen. Hij lacht. ‘De crisis komt altijd op vrijdag.’
Geweld komt hier niet vaak voor, zegt hij, maar het ligt natuurlijk wel op de loer, bij mannen die getraind zijn in het gebruik ervan. De kracht van Erik is dat hij nooit star reageert, dat hij weet dat protocollen alleen zijn geschreven voor de gemiddelde mens – en die bestaat niet.
Hij heeft een bewonersvergadering belegd. Daarin is iedereen losgegaan. Mensen hebben geschreeuwd, geklaagd over een veteraan die verslaafd zou zijn aan cocaïne. ‘Maar’, zegt Erik, ‘ik heb hun een wedervraag gesteld. Ik zei: luister, echt iedereen hier is op een zeker moment in zijn leven verslaafd geweest. Dus waar hébben jullie het over?’
Daarna zijn de gemoederen enigszins bedaard. Er is geen aangifte gedaan. Wel is de Blue Oyster Bar voorlopig gesloten. De begeleiding heeft een hangslot bevestigd op de deur van het tuinhuisje.
‘Je kunt mensen wegsturen’, zegt Erik. ‘In een standaardzorginstelling hadden ze hier misschien niet meer gezeten, maar wij vinden dat iedereen een tweede kans verdient. En een derde. We veroordelen ze niet. Ze zijn al zo vaak afgewezen in hun leven, hier hebben ze het recht om fouten te maken.’
Zo’n incident heeft ook een louterende werking op de veteranen, zegt Erik. Het zorgt ervoor dat iedereen even een pas op de plaats maakt. ‘De jongens weten ook dat het beter hier kan gebeuren dan in de maatschappij. Hier kunnen we het onderling oplossen, in de maatschappij ga je de cel in.’
Het is een van de redenen dat sommige veteranen voor het eerst sinds jaren tot rust komen, zegt hij, want juist hierop liep het altijd mis: niemand begreep hen, zij begrepen niemand.
‘Maar ze moeten wel weten’, zegt ex-marinier Klaas naast hem, ‘dat het hier voor iedereen veilig moet zijn. Je kunt veel flikken, maar als de veiligheid van anderen in het geding komt, smijt ik je persoonlijk het terrein af.’
Triggers
Op de buitendeur van de Thuisbasis hangt een briefje: ‘Deur niet hard laten dichtvallen s.v.p.’
Binnen in zijn kantoor klapt begeleider Erik zijn laptop open en laat een filmpje zien over triggers. Het zijn gewone geluiden: een wekker, een zoemende ventilator, een wasmachine, een drilboor, vuurwerk. Deze geluiden kunnen veteranen in één keer terugbrengen in een bedreigende situatie. Hetzelfde geldt voor beelden. Geuren. Blikken. Situaties.
Bij dreiging reageren mensen met hun reptielenbrein, zegt Erik. ‘Dit deel van het brein reageert instinctmatig en is puur gericht op overleven. Er zijn vier basisreacties: bevriezen, vluchten, flauwvallen. Of vechten.’
Erik ziet het van nabij. Zo werd hij onlangs gebeld door de politie nadat een veteraan een bumperklever ‘op zijn bek had geslagen’. Maar vluchten gebeurt ook. ‘Dan duwen ze iedereen opzij en gaan ze. We hebben weleens iemand moeten terughalen uit de bossen toen er een F-16 overvloog. Hij was helemaal de kluts kwijt.’
Hij vertelt hoe veteranen met ptss continu stress voelen. ‘Ze zweten zich helemaal gek hier’, zegt hij. ‘Hun lichaam draait standaard in een te hoog toerental. Sommigen hebben elk half jaar een nieuw dekbed nodig.’
Er zijn veteranen bij die zich bij elke harde knal op de grond werpen en zich verschuilen achter een auto. Bij het zien van flats denken ze aan de sluipschutters die daar kunnen zitten.
De meeste veteranen gaan alleen ’s ochtends vroeg of tegen sluitingstijd boodschappen doen, vertelt Erik. Dan is er geen winkelwagentje dat onverwachts de hoek om komt en vallen er geen flessen om. Soms gaat hij met hen mee. Ze vertrouwen hem.
‘Hé’, roept een veteraan in de keuken naar een ander. ‘Ga je morgen lekker uitrusten in de verslavingskliniek?’
‘Ja man’, zegt de ander. ‘Ik ga daar vast kijken voor jou. Dan kom ik je daar nog wel tegen.’
‘Drugs zijn voor veel jongens een probleem’, zegt Erik. ‘Maar bij de verslavingszorg zeggen ze: je moet eerst het trauma behandelen, anders kunnen we niks doen. En bij de traumazorg zeggen ze: eerst moet je stoppen met die drugs. En zo draaien we hier rond in cirkels.’
Omdat Erik snapt waarop veteranen reageren, weet hij geregeld rampen te voorkomen. Zo vertelt hij over de dag, drie jaar geleden, dat hij bij hoge uitzondering besloot een veteraan uit de groep te zetten. ‘Hij had al twee keer een ruit ingegooid en mijn kantoordeur eruit getrapt. Omdat hij niet wilde vertrekken, heb ik de politie gebeld. Ze kwamen met twee wagens. In eerste instantie stond hij de twee agenten rustig te woord. Maar op een gegeven moment zag ik in mijn ooghoek een derde agent zijn handschoenen aantrekken. Ik ben op de agent afgelopen. Ik zei: als je wilt dat het hier volledig uit de hand loopt, dan moet je dit doen. Met die handschoenen liet hij zien dat hij zich voorbereidde op een gevecht. Dat was een trigger. Als een veteraan dat ziet, schiet hij in de vechtstand. De agent is uiteindelijk uit het zicht gaan staan en het is goed afgelopen.’
Allemaal beschadigd
Op de binnenplaats naast de gesloten Blue Oyster Bar staat Jamal, een nieuwe bewoner van de Thuisbasis. Hij heeft nog steeds de houding van een militair: wijdbeens, vol vertrouwen. Al weet hij dat nu alles anders is.
Begin juni dit jaar was Jamal bereid te sterven. Hij was in een auto op weg naar het ministerie van Defensie omdat hij antwoorden wilde. Hij wilde weten waarom defensie hem al die tijd zo alleen heeft gelaten. Waarom niemand hem hielp. Hij zou bij het ministerie naar binnen lopen en een gesprek eisen met de verantwoordelijken. Als er niemand zou komen, zou hij iemand gijzelen. ‘Dat was mijn plan’, zegt hij. ‘En als ik daarvoor de politiekogel moest krijgen, dan moest dat maar. Dan zou ik van de ellende af zijn.’
In de VS zijn getraumatiseerde veteranen relatief vaak betrokken bij zogenoemde mass shootings. Vanuit het niets openen ze dan het vuur op willekeurige omstanders.
In Nederland is het een minder bekend fenomeen. Toch toont onderzoek van de politie en het Veteraneninstituut uit 2011 aan dat veteranen in Nederland ten opzichte van alle verdachten 42 procent vaker worden verdacht van mishandeling en bijna vijf keer vaker van dood en letsel door schuld. ‘Een voorzichtige conclusie is dat ten opzichte van alle verdachten het delictenprofiel van veteranen meer lijkt voort te komen uit een interne motivatie, zoals woede of verzet, dan uit een externe motivatie, zoals geldgebrek of een verslaving’, aldus de onderzoekers.
Zo was het ook bij Jamal. Na zijn uitzending naar Irak in 2004 gingen zijn gedachten met hem aan de haal. Het was dat zijn moeder belde toen hij onderweg was naar het ministerie.
‘Toen raakte ik in de war’, zegt Jamal. ‘Ik heb mijn auto aan de kant gezet en 112 gebeld. Ik heb de situatie uitgelegd en verteld dat ik op de parkeerplaats van Hardinxveld stond. Er kwamen twee auto’s van de politie. In de tweede auto zat een veteraan. Die begreep me. Hij zei: we gaan hier iets aan doen.’
Jamal werd gefouilleerd en meegenomen naar het bureau. Uiteindelijk zorgde de veteraan, die via via had gehoord over de Thuisbasis, ervoor dat hij hier kwam, in Eelde.
Hij kreeg een warm welkom van Erik en de anderen. ‘De jongens wisten die middag dat ik zou komen’, zegt hij. ‘Ik herkende de een uit Bosnië, de ander van de kazerne in Schaarsbergen. Ze waren lief voor me.’
Soms, zegt Jamal, begint iemand een verhaal. ‘Maar dan zeggen we: stop maar, dat hoeven we niet te weten. Want iedereen weet precies hoe het zit.’
Al een aantal weken wordt hij nu dus elke dag wakker in Eelde, ver van zijn oude leven. ‘Die pijn is onbeschrijflijk’, zegt Jamal. Maar toch voelt hij dat er hier iets is dat hem helpt. ‘Deze jongens zijn allemaal beschadigd. Sommigen hebben hun kinderen thuis achtergelaten. Ik ook. Dat geeft een broederband. We hebben hier allemaal dezelfde pijn.’
Nog altijd militair
In de kamer waar Rob zijn dagen doorbrengt, staat een biljarttafel die nooit wordt gebruikt. ‘Ze spreken een andere taal’, zegt Rob over zijn medebewoners. ‘Ze durven hier niet te zijn, denk ik. Ik ben niet aaibaar, dat had ik in het leger ook al niet.’
Toch weet hij precies wat er op de Thuisbasis speelt. Hij hoort het door de muren. En als hij zijn rondjes loopt en naar de soldaten knikt, houdt hij ze in de gaten.
‘Ik voel me nog steeds militair’, zegt Rob. ‘Beroeps, dat ben je voor altijd. Ik heb alles voor defensie gegeven, ik ben uitgezonden door Nederland. Wij zijn de verantwoordelijkheid van defensie. Ik kan nog steeds goed vechten, maar daarmee kun je in de maatschappij niet veel.’
Hij heeft nog veel gevechten te leveren, met instanties en met zichzelf, voordat hij hier weg kan. Maar hij weet zeker dat het zal lukken. Uiteindelijk wil hij weer op zichzelf wonen. Zonder de gekte van de Eeldense nacht.
Tot die tijd houdt hij zich in het huis bewust afzijdig. ‘Je kunt soldaten niet te veel in je hart sluiten’, zegt hij. ‘Bij defensie niet, en hier ook niet. Uiteindelijk zal iedereen zijn eigen weg gaan.’