Toch een medaille voor laatste Ambonese KNIL-militairen
’Ik heb het Vaderland gediend’
OLOF VAN JOOLEN
Stichting Maluku4Maluku onder leiding van frontman Leo Reawaruw haalde de erkenning naar binnen voor de eerste generatie Molukkers in Nederland, die nu gezien worden als erkende veteranen. Na bijna zeventig jaar weggestopt te zijn, is eindelijk hun geschiedenis herschreven. Nu wordt het proces opgestart om hun militaire ereschulden naar binnen te halen.
„Papa drukte ons op het hart: ’Als je kans hebt te vluchten, ga”, herinnert de oude man zich. Hij spreekt ’papa’ uit met de zachtheid van een kinderstem. De jongens hebben geluk. Op een gegeven moment vergeten de Japanners hun cel af te sluiten en kunnen ze vluchten. Vader betaalt de hoogste prijs voor zijn advies. „De Japanners hebben hem onthoofd”, vertelt de Ambonees. Van zijn acht broers overleven zes de oorlog niet.
De Japanse capitulatie is nog maar nauwelijks een feit of hij ziet mannen aan parachutes. De jonge soldatenzoon gaat ze begroeten in hun eigen taal. Hun officier is een jonge luitenant: Raymond Westerling. Als kapitein zal hij één van de meest omstreden Nederlandse militairen in Indië worden, omdat hij zich aan grootschalige zuiveringsacties schuldig maakt.
Omdat Bakarbessy Nederlands spreekt, brengt Westerling hem ter plekke onder de wapenen. „Ik werd zijn schrijver (secretaris, red.)”, vertelt hij. „Ik kreeg een uniform en een wapen. ’Vanaf nu ben je militair’ zei de luitenant.” Tussen ’45 en ’51 dient de Ambonees in het KNIL. Wanneer Nederland de onafhankelijkheidsoorlog verliest en de kolonie de republiek Indonesië wordt, wil hij maar één ding: terug naar Waai. Zijn dorp op Ambon in de Molukse archipel, waar de familie veel land heeft
Minister-president Mark Rutte en Koning Willem-Alexander en KNIL veteranen bapa Mezak Bakarbessy en bapa Abe Paliama brengen elkaar de militaire ere-groet op zaterdag 30 juni 2018 Nederlandse Veteranendag
Ontslagen
Maar de Staat der Nederlanden beslist anders. De net getrouwde militair krijgt de order in te schepen. Zijn schip vaart niet naar huis, maar naar Amsterdam. Met niet meer dan wat er in een stalen kist en een plunjebaal past, staat het echtpaar op de kade. In Nederland krijgt Bakarbessy te horen dat hij is ontslagen. Het leger heeft geen plek voor Molukkers. Terug naar huis kan hij als stateloze niet.
Berooid moeten hij en zijn oud-collega’s rondkomen van drie gulden zakgeld per volwassene per week. Kinderen krijgen een gulden. Zoals bijna alle Molukse gezinnen lukt het de Bakarbessy’s niet daarvan rond te komen. Bapa pakt alles aan waarmee hij kan bijverdienen. Van werk bij de boer tot op een blikfabriek. Dat is tegen de regels. Wanneer het uitkomt, dwingt het Commissariaat Ambonezen Zorg hem tot terugbetaling.
„Tweeduizend gulden”, vertelt hij. „Ik heb gezegd dat ik het wil terugbetalen. Als zij eerst mijn militair pensioen zouden overmaken.” Heeft hij dat geld ooit gehad? Bapa Bakarbessy geeft geen antwoord. Zoals hij op meer vragen niet wil ingaan. Bijvoorbeeld niet wil zeggen hoe hij zich voelde, die eerste jaren in een land waar niemand op hem en zijn collega’s zat te wachten. „Het ligt allemaal nog gevoelig”, legt zijn schoonzoon Ron Raanhuis thuis in Elst uit.
Trots
Ondanks de jaren van vernederingen is de veteraan trots op de decoraties die het land dat het allemaal liet gebeuren hem tijdens het strijden gaf. Ze hangen ingelijst op een prominente plek in de woonkamer. De oud-strijder haalt ze van de muur om te laten zien. Achterop de lijst zit een papiertje met zijn legernummer. Het geheugensteuntje is niet nodig. De oud-militair dreunt het nog zo op. Net als dat van zijn vader.
„Ik heb het vaderland gediend”, verklaart hij zijn trots. „We hebben gevochten voor Nederland. Daarvoor moeten de Nederlanders nog betalen. Maar het is heel goed dat er nu wel erkenning komt.”