Zijn alle dossiers afgesloten in opdracht van Fridus Steijlen en zijn volgeling Jefta Pattikawa als adviseurs van de wijkvereniging Berkenoord 2 in oprichting?
Maluku4Maluku heeft sinds vorig jaar zomer op verzoek van de families die werden getroffen door het optreden van de Nederlandse overheden rondom de militaire actie van 14 oktober 1976 de strijdbijl op zich genomen. Iedereen buiten de zogenaamde wijkvereniging Berkenoord 2 in oprichting begrijpt dit, behalve 3e en 4e generatie uit Vaassen en Apeldoorn. Zij luisteren naar hun held Jefta Pattikawa. Maar is hij wel een Molukse held die de Molukse gemeenschap een warm hart toedraagt? Of is het een grote masker die hij op heeft gezet. Want net zoals zijn grote (Nederlandse) voorbeeld ene Fridus Steijlen is hij niet echt voor het behoud van een Molukse woonwijk. Fridus S. van welke Molukse eiland komt hij eigenlijk? Die beweert ook dat Molukse wijken uit de tijd zijn. Ook beweert Fridus S. dat de KNIL Ambonezen bang waren in 1951 en daarom voor hun veiligheid naar Nederland kwamen. Fridus S. zegt ook dat de RMS strijd voorbij is, en jazeker Jefta P. zegt ook in Nederlandse televisie bij Coen Verbraak. Dat RMS hem niets doet. Dat is natuurlijk zijn eigen politieke keuze en vrijheid.
Maar het is onbegrijpelijk dat beiden personen dan meewandelen met allemaal uitingen van de RMS. Daar mag vandaag 25 april 2022 over nagedacht worden, of wij ons allen in een valkuil trappen. Want niet alleen bemoeit Fridus S. zich mee in Vaassen, en is een klein groepje die daar intuint. Want de laatste maanden zijn gelukkig de ogen geopend bij veel Molukkers uit Vaassen. Maar het is toch te zot voor woorden dat we Fridus S. overal zien verschijnen als de expert van ons verhaal. Al zijn onderzoeken en conclusies wijzen er op dat onze (groot)vaders oorlogsmisdadigers zijn volgens Fridus S. Een Nederlander oftewel orang Belanda die spreekt over dat we onze gedachten moeten gaan dekoloniseren? Maar we moeten naar tuan besar of de hoogheid Fridus S. luisteren? Dekoloniseer eerst maar de volken van de Molukken en Papua en Timor meneer Fridus S. Kom daarna maar terug met jouw belerende gedrag tegenover ons volk.
Militaire aanval op Kamp Vaassen één van de trauma’s van de Molukse 2e generatie
Fridus S wilt ook dat iedereen inclusief wij als Molukse volk hier erkennen dat 17 augustus 1945 dienen te erkennen als de onafhankelijkheidsdag van Indonesië. Maar dat werd alleen maar gesteund door twee eilanden op 17 augustus 1945, en wel opletten Jefta P. er zijn 15000 eilanden waarvan 3000 zijn bewoond. Allison Leuwol, Jefta P en Fridus S kunnen wel beweren dat veel dossiers rondom ons Molukse volk vanuit Vaassen en vanuit alle woonwijken in Nederland zijn afgesloten. Maar dat gaan wij zelf beslissen! Daar hebben wij geen enkele Nederlander als Fridus S voor nodig die zelf denkt dat hij als koloniaal over ons kan heersen.
Daarom zullen wij vandaag(dit nieuwsbericht is geschreven op 25 april 2022) als delegatie van nazaten van KNIL Ambonezen maar vooral Maluku Alifuru het woord gaan voeren voor onze belangen als volk wonend in Nederland. Maar ook zullen wij onderwerpen aansnijden die ons volk op de Molukken aangaan. Daarnaast zullen wij de genocide op onze broeders en zuster van het volk van Papua en Timor ook bespreken.
Het venijn zit in de staart van het volgende YouTube-film van ons de titel:
DE KOGELS KRIJG IK LANGS MIJN OREN…ZE MOETEN STOPPEN..IN VAASSEN
Lees hieronder het artikel van De Groene Amsterdammer
Het ontzet van Vaassen
‘Ontruiming? Het was een militaire actie’
Als onderdeel van de oplossing van het ‘Molukse probleem’ werd in het najaar van 1976 in het Gelderse dorp Vaassen een Moluks woonoord ontruimd. De overheid pakte flink uit, hetgeen het conflict alleen maar verergerde.
– verschenen in nr. 16
Tekst van dit artikel is te vinden door op onderstaande link te drukken, wij publiceren dit omdat de tekst op deze website ook vertaald kan worden in het Indonesische en Engelse taal.
https://www.groene.nl/artikel/ontruiming-het-was-een-militaire-actie
Een grote politiemacht ontruimt het Molukse woonoord in Vaassen. De Molukkers moeten naar een nieuwe woonwijk, 14 oktober 1976© Bert Verhoeff / ANP
Halverwege de nacht van zaterdag 7 op zondag 8 februari 1976 ontving de politie van de Gelderse gemeente Epe de melding dat er in het Molukse woonoord van het dorp Vaassen een bewusteloze man zou liggen. De politie rukte uit en vond een man op de grond, naast een vrij nieuwe Mercedes, ingericht als taxi. De auto was zachtjes tegen een boom gereden. De man was niet bewusteloos, maar dood. De opgeroepen arts constateerde wat de agenten zelf ook al gezien hadden: het botsinkje had met de dood niets te maken. Vier kogels hadden het slachtoffer doorboord. Ondertussen hadden de collega’s ook zijn naam achterhaald: taxichauffeur Gerrit Willem Wesselink uit Apeldoorn, veertig jaar.
Reawaruw is een straatvechter. Stevige vent. Duidelijke woorden. Met zijn optreden maakt hij nogal wat Nederlandse braafburgers kopschuw. Het zal hem een zorg zijn. Hij wil herstel. Hij werpt zich op als vertegenwoordiger van de eerste generatie Molukse beroepsmilitairen uit het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger en hun circa 65.000 nakomelingen.
‘In Amsterdam en elders vonden in die jaren ook ontruimingen plaats’, zegt Reawaruw. ‘Regelmatig zelfs. Krakers! Krakersrellen! Maar daarbij werden geen pantservoertuigen ingezet. In Vaassen wel. Waarom? Omdat er wapens zouden liggen. Nou ja zeg, er werden een paar katapulten gevonden, niet meer. Schande.’
Een van de Knil -Ambonezen voor wie Reawaruw zich sterk maakt, impliciet althans, is wijlen Julius Pattimukaij. Hij was geboren in 1917, getrouwd en vader van negen kinderen onder wie een flink aantal zonen in de, zeg, opgewonden leeftijd. Met een kleine vierduizend lotgenoten en hun gezinnen, in totaal zo’n 12.500 personen, was hij in het voorjaar van 1951 naar Nederland verscheept. De Nederlandse overheid had hun toegezegd dat hun verblijf slechts van tijdelijke aard zou zijn en dat ze spoedig weer naar hun moedergrond konden terugkeren. Pattimukaij en de zijnen werden ondergebracht in een van de in allerijl heringerichte voormalige werkverschaffings- of concentratiekampen (Westerbork, Vught, Amersfoort) en andersoortige locaties (kloosters, kazernes). In zijn geval was dat kamp Teuge in het vlak bij Vaassen gelegen dorp Voorst.
Toen duidelijk werd dat het verblijf in Nederland langer dan het verwachte halve jaar zou duren, werd naar ‘betere’ plekken uitgekeken. Daarbij was bij regering noch Molukkers sprake van de wens tot eventuele integratie in de Nederlandse samenleving en dus ook niet van woonruimte te midden van de Nederlanders. Dat kwam om verschillende redenen goed uit. Er was simpelweg weinig plek, de woningnood in Nederland was in de eerste tien, vijftien jaar na de oorlog zo mogelijk nog groter dan tegenwoordig. Bovendien heerste nog altijd de gedachte dat het verblijf tijdelijk zou zijn. Verder waren de families van Molukse Knil-militairen gewend om in kazernes of andersoortige gemeenschappen te bivakkeren. Het Hollandse huisje-boompje-beestje was hun vreemd. Tot slot speelde een latent racisme: ‘men’ wilde liever geen ‘zwarten’ in de buurt.
Vandaar dat uiteindelijk werd besloten tot speciaal voor de Molukkers ingerichte woonoorden, liefst op afstand van de Randstad, op plekken waar gebrek was aan arbeidskrachten. Uiteindelijk verschenen er zo’n negentig van dergelijke woonoorden. Een daarvan lag in Vaassen, Gelderland, een dorp vol industriële activiteit met inderdaad een groot gebrek aan arbeidskrachten. Win-win dus, althans vanuit Nederlands perspectief.
Een ‘betrouwbaar’ Moluks perspectief is moeilijk te vinden, documenten zijn er niet of nauwelijks
Hoewel hiertoe in Vaassen al halverwege de jaren vijftig was besloten, duurde het vanwege bestemmingsplangedoe nog jaren voordat daadwerkelijk met de bouw begonnen werd. Er werd gekozen voor een braakliggend stuk grond achter de plaatselijke – hoe verzin je het? – Woestijnweg, aan de rand van het dorp. ‘Over ongeveer twee maanden zullen de eerste bewoners hun intrek nemen in de barakken’, schreef de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant in april 1958. De krant schetste een idyllisch plaatje: ‘Een dorpje in het klein (…) een kerkje, een ruime recreatiezaal en een school waar leerlingen van de eerste drie klassen lager onderwijs zullen ontvangen. De huisjes zullen worden aangesloten op het elektriciteitsnet en op de waterleiding. Het is nog niet zeker dat er ook een aansluiting op het gasnet zal komen.’
Idyllisch was ook hoe de kranten het beschreven toen koningin Juliana het woonoord enkele maanden later opende. ‘Een sociaal medisch centrum, een schoolbarak met lokalen voor kleuter- en lager onderwijs, alsmede voor nijverheidsonderwijs, een kerkgebouw met 276 zitplaatsen en een ruime kantine. Voorts zijn er voor de kinderen speelwerktuigen opgesteld’, aldus het Algemeen Handelsblad. Bij hun artikelen toonden alle kranten de klassieke koloniale geluksplaatjes van een bosje bloemen voor de majesteit, uitgereikt door een meisje in traditionele kledij.
‘Er is ook een heel andere kant aan het verhaal’, zegt Reawaruw. ‘De barakken waren zo slecht geoutilleerd, zo vies en medisch zo gevaarlijk dat de kindersterfte enorm was. Dat was niet alleen in Vaassen zo, maar ook in alle andere woonoorden. Ga maar eens kijken op de nabijgelegen begraafplaatsen. Rijen kindergraven. En daarbij moet je ook nog bedenken dat talloze Molukkers voor een grafsteen geen geld hadden en dat heel wat graven ondertussen geruimd zijn. Molukkers hadden geen enkele ervaring met de Nederlandse kou, er stond per wooneenheid slechts één kacheltje. Ga maar na…’
Reawaruw noemt zelfs een getal. In de duizenden. Ik kijk hem ongelovig aan. ‘Écht’, zegt hij. We besluiten het onderwerp even te laten voor wat het is.
Hoe dan ook, niemand had oog of belangstelling voor de frustratie, boosheid en het verdriet die schuilgingen onder het laagje vernis van de schijnbaar zo fraai ingerichte Molukse woonoorden. Lang hield het laagje het dan ook niet. Terugkijkend zie je dit proces overduidelijk in de discussies in de Kamer zoals vastgelegd in de Kamerstukken, in de rapporten van de BVD, in kranten en in documenten die bewaard worden in het Nationaal Archief in Den Haag en in het gemeentearchief van Epe. Vooral dat gemeentearchief bezit meer dan voldoende materiaal voor een reconstructie van de toenmalige gebeurtenissen, vanuit Nederlands perspectief welteverstaan. Een ‘betrouwbaar’ Moluks perspectief is heel wat moeilijker te vinden, authentieke documenten zijn er niet of nauwelijks.
In de loop van de jaren zestig werd steeds duidelijker dat ook woonoorden geen oplossing boden voor het ‘Molukkenprobleem’. Omdat van terugkeer voorlopig geen sprake kon zijn, werden de oorden vervangen door wijken, met toch maar een eigen huisje voor elk Moluks gezin. De huizen waren beter geoutilleerd dan de gebrekkige barakken, bovendien betekende individuele behuizing in plaats van collectieve woonruimte een stap richting integratie. De noodzaak daartoe leek met de dag groter. Verder bevestigde de verhuizing het al lang lopende proces waarbij Molukse gezinnen in toenemende mate moesten leren de eigen broek op te houden, in plaats van geheel of gedeeltelijk afhankelijk te zijn van de overheid. Ook konden conflicten door gescheiden wonen beter voorkomen worden; Molukkers leefden graag in gemeenschappen, maar dat ging niet altijd zonder slag of stoot, er waren grote verschillen in cultuur, politiek en religie. En tot slot werd met een verandering van woonruimte ook nog eens ingespeeld op de nieuwe generatie.
Er was, kortom, veel te zeggen voor een volgende stap. Bij de Molukkers bleef het verdriet om het gemis van het eigen land, om de Nederlandse politiek en om de behandeling in Nederland bestaan. Zo ook de boosheid over de geschonden belofte van een spoedige terugkeer naar de Molukken. Maar in toenemende mate werd begrepen dat het weinig zin had in het verleden te blijven hangen. Aanpassen, verhuizen dus; er leek geen andere mogelijkheid.
‘Geen wonder’, zegt Reawaruw. ‘Als je kind in zo’n barak gevaar loopt, als de tocht door de kieren blaast, je de hele dag kou lijdt, de schimmel op de muren staat… wie zou zich dan niet gedwongen voelen om te verhuizen?’
Hoewel de gemeente Epe al spoedig na opening van het woonoord probeerde Molukse gezinnen elders in de gemeente onder te brengen, lukte dat slechts gedeeltelijk. ‘Met de ontruiming ben ik al tien jaar bezig’, schreef PVDA-burgemeester Ko Bergh in april ’72 aan de verantwoordelijke minister van CRM, ‘en [ik] heb niet meer bereikt dan ca. 75 gezinnen; er zitten nog een 100 gezinnen in dit woonoord.’ Men wilde best verhuizen, schreef hij, maar alleen naar een nabijgelegen plek binnen Vaassen. ‘In de directe omgeving van het woonoord is echter geen bouwgrond. Gespeeld wordt met de gedachte de grond in het woonoord – rijkseigendom – daarvoor te gebruiken.’
Zo gebeurde. Wat burgemeester Bergh echter niet voorzag en eigenlijk ook niet begreep is dat sommige Molukkers, ondanks alles, toch pertinent weigerden het woonoord te verlaten. De belangrijkste reden daarvoor is dat zij zich daarmee voor hun gevoel neerlegden bij hun verblijf in Nederland. Dat wilden ze niet. Het verblijf was en bleef tijdelijk. Ooit zouden ze, zoals beloofd, terugkeren naar eigen land. In Vaassen was vader Pattimukaij degene die deze weigering het scherpst uitsprak.
‘Voor die weigering was niet alleen een politieke reden’, vult Leo Reawaruws kompaan José Imlabla aan. Zij was ten tijde van de ontruiming van het woonoord zeven jaar en woonde bij haar grootouders in Vaassen, en was dus getuige van de gebeurtenissen. ‘Gezinnen van KNIL-Molukkers hadden destijds niet meer dan drie kinderen naar Nederland mogen meenemen. Niet terugkeren betekende in sommige gevallen dus: je achtergelaten kinderen, ondertussen volwassenen, nooit meer zien. Welke moeder, welke vader kan dat aanvaarden? Mijn grootmoeder deed het uiteindelijk, ze had in de Molukken één dochter achtergelaten, ze kon niet anders, en verhuisde. Drie maanden later overleed ze. Hartzeer.’
Na de taximoord in 1976 dreigde het contact tussen de gemeente Epe en een aantal Molukkers van het woonoord, aangevoerd door vader Pattimukaij, te ontsporen. Hetzelfde gebeurde binnen het woonoord waar verschillende partijen almaar scherper tegenover elkaar kwamen te staan. Zo had Pattimukaij zich tot hoofd van de kampraad laten verkiezen terwijl een eerder verkozen hoofd deze verkiezing als illegaal kwalificeerde. Bij het conflict ging het er regelmatig gewelddadig aan toe. De politie van Epe kon slechts tussenbeide komen, of eigenlijk: proces-verbaal opmaken, de daders werden zelden of nooit betrapt. Een extra probleem was dat Pattimukaij in zijn afgedwongen positie van hoofd kampraad de politie verbood op het kamp te komen. De grond was volgens hem Ambonees terrein.
Ook de landelijke overheid was inmiddels partij geworden, nadat de rechtbank van Arnhem in september een ontruimingsbevel had uitgevaardigd van met name de barakken waarin de familie Pattimukaij verbleef. Maar toen de deurwaarder dat bevel op 20 september wilde overhandigen, kreeg de ambtenaar het onderstel van een kinderwagen naar zijn hoofd. Ook vocht Pattimukaij het bevel aan. Alle gemoederen verhitten zich. Van die van de Pattimukaij’s weten we weinig, al is voor een voorstelling ervan weinig verbeeldingskracht nodig.
Van de Molukkers die de kant van de Nederlandse overheid kozen is meer bekend. Zij komen in processen-verbaal en andere officiële stukken regelmatig aan het woord. Maar het meeste weten we van de Nederlandse overheden: burgemeester en politie van Epe, de politie van Apeldoorn en Arnhem, het ministerie van CRM, de marechaussee, de Rijksgebouwendienst en Justitie kwamen eind september, begin oktober voor de ene vergadering na de andere bij elkaar. Alle neigden, ondanks twijfels en kanttekeningen, tot hetzelfde: ingrijpen, massaal en radicaal. Als datum werd 14 oktober gekozen.
Ondertussen liep de spanning op. Zo deed de korpschef van Epe in de vergadering van 8 oktober verslag van een ontmoeting met vier jonge Molukkers in het centrum van het dorp. De vier hadden bij het politiebureau een groot aantal auto’s zien staan en vermoedden dat de drukte iets te maken had met een eventuele actie. De korpschef had dat bevestigd en de jongens de procedure uitgelegd. Er was een vonnis, dat moest uitgevoerd worden.
De reactie, volgens de notulen van de vergadering: ‘Tevergeefse moeite.’ In het gesprek kwam de uitspraak voor: ‘Wij hebben niets te verliezen, dan gaan we er maar aan, maar dan nemen we er wel een paar mee.’ Dit soort bedreigingen kwam volgens de notulen vaker voor. De hoofdofficier van justitie, de heer Van der Berg, wilde de jongeren ‘taxeren’, hij ging ervan uit dat Pattimukaij niet zo geliefd was. Dat was misschien zo, maar, zo werd gezegd, als een Molukker iets wordt aangedaan, dan zegt de adat (traditie) dat je moet helpen, geliefd of niet.
Dit laatste klopte maar deels, blijkt uit verontrustende berichten vanuit het woonoord. Zo liet de echtgenote van het laatst gekozen kamphoofd op diezelfde 8 oktober weten dat haar barak in de afgelopen nacht, terwijl haar man nachtdienst draaide, aangestoken was. Ze wist met haar kinderen ternauwernood te ontsnappen. ‘Maar ik heb niemand gezien’, tekende de politie ook uit haar mond op.
Ondertussen zette de politie het draaiboek van de operatie in elkaar. Kelken werd het draaiboek genoemd: zwarte letters, oranje omslag en rechts bovenaan in grote, gekaderde letters het woord ‘vertrouwelijk’. Het draaiboek bevat inclusief bijlagen 25 pagina’s. Elk daarvan oogt als de voorbereiding van een veldslag. Zo diende ‘gedurende de nacht, voorafgaande aan uur U’ de barak (er staat: woning) van de familie Pattimukaij geobserveerd te worden met ‘restlichtkijkers (…) zodanig dat op uur U bekend is: hoeveel mensen in het pand aanwezig zijn; hoeveel mensen in de omliggende panden aanwezig zijn; hoe de gedragingen van de bevolking de vorige avond en nacht waren; hoe de situatie rond het pand is (obstakels etc.)’.
De observatoren namen de meest afschrikwekkende zaken waar, niet alleen in de nacht voor de actie, maar ook al op de dagen daarvoor. Zo staat in een niet verder gedateerd schrijven dat bewaard wordt in het mapje ‘Vaassen’ van het archief ‘Molukse acties 1970-2000’ van het ministerie van Justitie een schets van de groep Pattimukaij: ‘11 oktober te 14.15 j.l. Prikkeldraadversperringen, Schmeisser (punt-50) op het dak van het gebouw Salahutoe [bejaardenhuis], 3 Uzi’s en een aantal automatische en semi-automatische karabijnen en (…) 10 Kei-ezen die regelmatig patrouille lopen en bewapend zijn en waarvoor schuttersputten gegraven zijn (…) Ook zou er in ieder geval één bazooka met raketten zijn.’
Reawaruw en Imlabla horen deze omschrijving verbijsterd aan. ‘Punt- 50’, roept Reawaruw, ‘weet je hoe lang dat is?’ Ik heb geen idee en zoek het later op. ‘50’ staat voor inches, 1 meter 27 dus. Dat is wel wat groot inderdaad.
‘Kei-ezen’, schatert Imlabla, kleinkind van Molukkers van de Babar- en Kei-eilanden, ‘hoe kun je dat nu zien? Zeker op afstand. Wat een onzin.’
Maar onzin of niet, vast staat dat ‘observaties’ als deze voor een weloverwogen operatie niet bevorderlijk waren. Alles wijst er dan ook op dat alle partijen op donderdag 14 oktober om vier uur ’s morgens op het toppunt van hun zenuwen zaten. Met alle dramatische gevolgen van dien.
Om vier uur ’s ochtends vertrok vanaf de Koning Willem III-kazerne in Apeldoorn de stoet richting Vaassen. Die stoet, leger ben je geneigd te zeggen, bestond uit één peloton pantservoertuigen, dat wil zeggen vier pantservoertuigen met bemanning plus veertig man voetvolk, één peloton rijkspolitie Apeldoorn, idem Nijmegen, acht groepen van de ME Gelderland, drie Groepen Bijzondere Opdrachten (GBO, een soort politie-knokploeg, begin jaren zeventig in Arnhem in de strijd met de onderwereld opgericht en in de volksmond bekend als Gelders Bloed Orkest) en één Bra-Tra (brand- en traangaseenheid) van de Amsterdamse gemeentepolitie, bestaande uit één observatievoertuig en één pantservoertuig (totaal 21 man). Verder één observatievoertuig van de gemeentepolitie Den Haag, twee pantservoertuigen van de rijkspolitie, een recherchebijstandsteam van tien man van de provincie Gelderland, negen hondengeleiders, twee pakwerkers (dat zijn mannen die honden te lijf kunnen gaan; de Pattimukaij’s beschikten over honden), zeven solo(motor)rijders, twee vrouwelijke politieagenten, één verzorgingsauto en één video-fototeam.
Een leger dus, zo’n vijfhonderd man sterk. Pattimukaij was zonder twijfel een zeer lastig persoon die gesteund werd door enkele tientallen andere lastige personen, potentieel gevaarlijk. Maar zo gevaarlijk dat er een leger aan te pas moest komen?
Heel vroeg in de ochtend naderde het leger het Vaasser woonoord en ontbrandde de ‘veldslag’. ‘Grimmig verzet ontaardt in complete oorlog’, kopte de Apeldoornse Courant die vervolgens allerlei gebeurtenissen oplepelde waarvan in de officiële stukken niets te vinden is. Bijvoorbeeld dat de tegenstand zo groot bleek dat er hulptroepen ingeroepen moesten worden, dat er iemand gearresteerd werd die een grote hoeveelheid munitie bij zich droeg en dat zich tussen de barakken sluipschutters verschanst hadden. In andere kranten stond min of meer hetzelfde: de politie zou door honderden Molukkers bekogeld zijn; tot ver in de middag zouden sluipschutters standgehouden hebben; de familie Pattimukaij was als laatste gearresteerd; bij onderzoek bleek het kamp niets minder dan een mijnenveld: er werden pistolen, een Winchester-karabijn, explosieven en automatische wapens gevonden.
En ook: ‘Zodra de tegenstand afnam werd onmiddellijk begonnen met het slopen van de barakken. Hierbij werden gepantserde bulldozers gebruikt die van een ijzeren kooi waren voorzien. Deze kooien zaten boven op de sloopwagens en de bulldozers werden weer door pantserwagens van de marechaussee gedekt.’
In de officiële stukken en andere archiefbestanden vind je, behalve van dit laatste, weinig tot niets terug. Het lijstje met daadwerkelijk gevonden wapens oogt buitengewoon pover: 1. vuurbuks, 2. windbuks, 3. klewang, 4. sabel, 5. speer, enzovoort, tot en met nr. 43: boog met zes pijlen.
Wat het schieten op de politie betreft: de Pattimukaij’s kunnen dit in ieder geval niet gedaan hebben, zoals het ook niet klopt dat zij als laatsten uit de barakken tevoorschijn kwamen. Zij werden juist al vroeg in de ochtend gearresteerd en rond het middaguur verhoord. De dateringen in de processen-verbaal laten daarover geen twijfel bestaan.
‘Ik heb gehoord dat er met een microfoon werd omgeroepen, doch wat het betekende wist ik niet’, vertelde vader Julius over de situatie rond een uur of zeven ’s morgens aan de politie. ‘Wij zijn af en toe eens even naar binnen gegaan en dan weer eens naar buiten (…) [Toen] werd de ruit vernield met een fles en [werd er] met een geweer op de deur geramd. Er werd toen een traangasgranaat naar binnen geworpen en buiten om de woning werden nog 5 traangasgranaten geworpen (…) Ik heb toen de keukendeur afgesloten en ben met mijn gezin naar buiten gegaan (…) Even later kwamen er meerdere politiemannen die ons sommeerden om mee te gaan.’
Was dat alles? Nee, zo onschuldig als Pattimukaij sr. de zaak doet voorkomen, was het niet. Maar zo dramatisch en gewelddadig als door overheden en media voorgesteld, was het evenmin. Hoe zit het dan wel?
Het juiste antwoord is niet te geven. Beide partijen, de Nederlandse overheid én de groep Pattimukaij, hadden de neiging de zaak anders voor te stellen dan hij was. De overheid kenschetste de situatie als dramatisch en levensgevaarlijk, volgens de Pattimukaij’s was alles overdreven en was er niets aan de hand. Dat is allebei onmiskenbaar onjuist.
Helaas speelt dezelfde neiging nog altijd, al lijkt de voorstelling van zaken nu precies andersom: Nederlandse overheden doen liever voorkomen alsof het destijds om een gewone ontruiming ging, terwijl Molukkers, onder wie Leo Reawaruw, stellen dat hier niets minder dan oorlog werd gevoerd. ‘Er werd nota bene met punt-50-kogels geschoten’, zegt Reawaruw. ‘Zware munitie, gebruikt tegen burgers. Stel je voor wat het met iemand doet als hij z’n boterhammetje smeert en naar school wil gaan, maar zich rot schrikt doordat er ineens een tank naast z’n huis staat. De tweede generatie is door deze gebeurtenis getraumatiseerd.’
Wie heeft gelijk? Het is onmogelijk je aan de indruk te onttrekken dat de Nederlandse overheden overdreven en – zie de troepenopbouw – excessief geweld inzetten. Dit had onder meer tot gevolg dat er meer gesloopt werd dan de bedoeling was. Dat werd ook meteen erkend, vandaar dat heel wat gezinnen schadeloos werden gesteld en men naderhand niet nogmaals durfde op te treden, ook niet toen de niet-gesloopte barakken door onder anderen de Pattimukaij’s gekraakt werden. Dat gebeurde al een dag of tien na de gebeurtenissen en zou jaren zo blijven.
Daardoor bracht de ontruiming nauwelijks verandering. Integendeel. Het conflict werd erdoor verscherpt en sleepte zich vervolgens nog jaren voort. Pas begin jaren tachtig maakte het woonoord definitief plaats voor een woonwijk. En ook toen waren de problemen verre van voorbij. Zo kampte Berkenoord II inderdaad jarenlang met een drugsprobleem.
Tekst loopt door na volgende foto
Is het daarom terecht dat Reawaruw van een trauma spreekt? José Imlabla herinnert zich hoe haar grootmoeder haar tijdens de ontruimingsactie opdroeg een gebukte houding aan te nemen. Tegen rondvliegende kogels? Ze weet het niet. Wel dat het angstwekkend was. De ervaring verklaart dan ook dat zij zich uiteindelijk ontwikkelde tot specialiste op het gebied van transgenerationele trauma’s, in het bijzonder van Molukkers. Wel staat vast dat heel wat Molukse rebellen, onder wie ook de overlevende kapers van De Punt, verklaarden dat de gewelddadigheden in Vaassen voor hen de druppel waren. Oorlog moest beantwoord worden met oorlog: oog om oog, tand om tand. Zo gebeurde.